“Nooit meer op schoot”

Tekst: Martine Boelsma
Verschenen in het Algemeen Dagblad van 09 mei 2003.

Moederdag, vaderdag. Voor veel Nederlanders zijn het geen feestjes, maar dagen vol verdrietige herinneringen. Eén op de tien Nederlanders groeide op als wees of half-wees. ‘Je wordt groot met een zwart gat in je ziel. Vaak kom je daar pas achter als je volwassen bent.’

Marjon Jens (50) uit Oegstgeest was zeven jaar toen haar moeder na een lang ziekbed overleed. “Mijn vader vertelde het toen ik uit school kwam. Ik heb niet gehuild. Ik wist wel ongeveer wat dood was, maar ik overzag totaal niet welke impact het op mijn leven zou hebben.”
Niemand sprak er verder over. “De enige die even een arm om me heen sloeg, was de huishoudster. De volgende dag ben ik gewoon naar school gegaan. Een paar meisjes wachtten me op. Ze riepen: ‘Haha, je moeder is dood!’ Toen pas realiseerde ik me dat mijn leven zou veranderen.’
Zij, noch haar drie oudere broers, mochten mee naar de begrafenis. “Ze wilden ons geen extra verdriet doen.” Marjon werd een teruggetrokken kind. “Het voelde alsof ik mijn natuurlijke rugdekking kwijt was. Ik vertrouwde niemand meer; liet niemand meer dichtbij komen.”
Die zomer ging ze naar een vakantiekamp. “Terwijl ik daar was, hertrouwde mijn vader. Wij waren niet op de bruiloft. Ook dat vonden ze niet nodig. Toen ik terugkwam, was er niet alleen een nieuwe moeder, maar ook een nieuw huis. Onze oude woning heb ik nooit meer gezien.”
‘Technisch gezien’ werd ze perfect opgevoed door haar stiefmoeder. “Maar er was geen enkel gevoel bij. Na mijn zevende jaar heb ik nooit meer op schoot gezeten; ben ik nooit meer geknuffeld. Het was vooral dankzij mijn jongste broer, met wie ik altijd samen was, dat ik het heb overleefd.

“Het gekke is dat je je gaat schamen. Je weet dat er iets is, maar niemand spreekt erover en je durft het niet te benoemen. Ook uit loyaliteit naar je nieuwe moeder. Ik was eens in een paskamer in Amsterdam kleren aan het proberen, toen de verkoopster zei: ‘Laat maar eens aan je moeder zien hoe mooi je bent’. Mijn hart schreeuwde: ze is mijn moeder niet! Mijn moeder is dood! Maar ik zei niets.”
Toen ze 18 was, ging ze studeren in Leiden, en dat betekende: vrijheid. “In Bussum, waar ik woonde, voelde ik me altijd bekeken, besmet. Iedereen kende ons gezin. Iedereen wist het. Maar toch: het gevoel dat ik een buitenstaander was, iemand met wie iets ergs aan de hand was, bleef ook in Leiden. In die tijd sprak ik op een feestje een man die zei dat hij geen vader meer had. Toen besefte ik voor het eerst dat ik niet de enige was.”
Het leven ging door. Ze trouwde, kreeg haar eerste kind, een zoon, toen ze 26 was. “Het was een héél bewuste keuze. Moeder worden is niet iets gewoons als je zonder moeder bent opgegroeid. Veel mensen die dat hebben meegemaakt, willen juist geen kinderen. Maar ik wilde het wel.”
Twee jaar later volgde een dochter. “Na de geboorte van de derde, een zoon, werd ik erg ziek. Longembolie. Ik dacht dat ik dood zou gaan. Dat mijn kinderen hetzelfde zouden moeten meemaken als ik. Ik werd beter, maar ik ben me nog altijd extreem bewust van mijn sterfelijkheid.”
“Pas later heb ik ontdekt dat veel dingen in mijn persoonlijkheid kenmerkend zijn voor mensen die op jonge leeftijd een ouder hebben verloren. Dat gevoel van sterfelijkheid, en nog steeds een vreemde manier van met mensen omgaan: ik relativeer, doe stoer, omzeil emoties en houd daarmee iedereen op afstand.”
“Ik wil, zoals veel lotgenoten, altijd zeker weten dat ik grip op de zaak houd. Als ik wegga, zelfs al is het maar voor één nachtje, bespreek ik altijd even met de kinderen wat er moet gebeuren als ik niet meer terugkom. Dat er een lijstje in mijn bureau ligt; wie er voor hen zal zorgen; wat er financieel is geregeld; alles eigenlijk. Ook betrap ik me vaak op het gevoel dat ik het uit moet zingen tot ze volwassen zijn. Dat ik denk: ik moet nog zoveel jaar, dan is de jongste volwassen. Dan is het niet meer zo erg als ik doodga.”

Natuurlijk zijn er ook kinderen die goed terecht komen na het verlies van een ouder. “Maar dat zijn niet degenen die bij mij komen”, zegt Mieke Ankerschmid, rouwverwerkingstherapeute, één van de oprichtsters van de lotgenotengroep Verlaat Verdriet en schrijfster van het gelijknamige boek. “De dood van je vader of moeder is een enorme klap. Maar het is niet per se onoverkomelijk. Dat is het wel als je niet goed werd opgevangen, als je geen goede band had met de overgebleven ouder, als je leven erg verslechterde, als je er niet meer over kon, of mocht praten.”
Marjon Jens liep al enige tijd rond met het idee om een artikel te schrijven over de vroegtijdige dood van ouders, toen zij Mieke Ankersmid leerde kennen. Jens: “Het boek Verlaat Verdriet heb ik voor haar geredigeerd. Juist omdat wij beiden onze moeder jong hebben verloren was deze samenwerking een schot in de roos.”
Ankersmid was 12 jaar oud toen haar moeder overleed. Uit eigen ervaring weet ze hoe groot de impact kan zijn: “Ik heb me op een bepaalde manier ontwikkeld; heb bepaalde eigenschappen die ik herken bij vrijwel iedereen die vóór zijn twintigste een ouder verloor. Velen zijn extreem onzeker, passen zich altijd aan anderen aan, durven zich niet te binden, doen altijd of alles goed gaat. Kenmerkend is ook de angst om zelf moeder of vader worden, angst voor de eigen sterfelijkheid”.
Wie zonder vader of moeder opgroeide, en denkt dat allerlei problemen in het dagelijks leven daaruit voortvloeien, moet niet schromen om hulp te zoeken, vindt Ankerschmid. Lotgenotencontact, boeken, misschien zelfs een gespecialiseerde therapeut. “Dat laatste hoeft natuurlijk alleen bij ernstige problemen. Vaak kan het al helpen om te weten waarom je nooit lekker in je vel hebt gezeten; en dat er meer zijn zoals jij.”

 

Contact

Mieke Ankersmid
Email: mieke@ankersmid.nl
Tel: 06 51717885